”Mijn moeder en Duncan begonnen aan hun ‘betovering’ van Charleston. Het eerst namen ze de eetkamer onder handen. De muren werden niet behangen, maar bestempeld. Op een zwarte achtergrond werd een patroon van gouden en gele vierkanten en driehoeken aangebracht, in lange banen van plafond tot vloer. Een oude ronde tafel die ze in Lewes op de kop hadden getikt, werd geschuurd en beschilderd met blauwe cirkels en krullen. Voor de open haard werd een met gele en witte bloemen gedecoreerd scherm neergezet. De crèmekleurige gordijnen werden bedrukt met de wonderlijkste motieven. Zo werd de eetkamer een feest van kleuren en vormen en in de loop van ons eerste jaar in Charleston zouden alle andere kamers hetzelfde lot ondergaan, tot en met de keuken en de wc in de tuin. Geen hoekje, geen stoel, geen kast of kruk ontkwam aan de creativiteit van de twee schilders.”
Ook de tuin komt aan de beurt, al deden de kunstenaars dat niet zelf: ”Mijn moeder gaf aanwijzingen: ‘Dáár wil ik een moestuin, hier wil ik vingerhoedskruid, daar lathyrus…’ Zoals ze met penselen het huis te lijf ging, zo schilderde ze met haar vinger de tuin die ze had bedacht.”
”Mijn moeder verscheen in het raam van het atelier en nodigde de boer uit voor een bezichtiging. Hij tikte aan zijn pet en ging naar binnen. Julian en ik volgden zijn rondgang vanuit de boom. We zagen hem in de eetkamer, in mijn vaders werkkamer, in het atelier. Hij nam zijn pet af, krabde op zijn hoofd en verdween uit het zicht. Na een kwartier kwam hij weer naar buiten en ging op het bankje onder de blauweregen zitten. ‘En?’ vroeg mijn moeder. ‘Tja,’ zei de boer aarzelend, ‘het is anders dan het was, hè, behoorlijk anders…’ ‘Anders’ klonk als ‘raar’. Toen wees hij op onze hut en glimlachte. ‘Had ik ook toen ik nog een jongen was,’ zei hij. ‘Ik vind het een prachthut. Kijk maar uit dat ze die niet óók gaan versieren.’ Schaterend om zijn eigen grap verdween hij naar de schapenstal. ‘Barbaar,’ zei mijn moeder. Duncan lachte nog harder dan de boer.”
Deze fragmenten komen uit Soldaten huilen niet van Rindert Kromhout. Het is deel een uit de Charleston-trilogie, die gaat over de kunstenaars uit de Bloomsbury-groep. Aan het woord is Quentin Bell, een van de zoons van Vanessa, vanuit wiens perspectief de hele trilogie wordt verteld.
Ik heb de trilogie met heel veel plezier gelezen. En ik kwam erachter dat het huis en de tuin van Vanessa Bell en Duncan Grant nog bestond! Het huis en de tuin zijn gerestaureerd, en je kunt het bezoeken. Sinds ik dat wist was dat een grote wens.
Toen we op vakantie gingen naar het zuiden van Engeland stond het voor mij vast dat ik een bezoek zou brengen aan Charleston. En dat gebeurde. We gaven ons op voor een rondleiding en werden ruim een uur door het huis gevoerd, waarbij de gids (een van de velen) enorm veel wist te vertellen over het huis en zijn bewoners, en over alle kunst die er hing.
Wat ik heel jammer vond (maar wel begrijpelijk) was dat we geen foto’s mochten maken in het huis. Dus ik moest het opslaan in mijn hoofd. Alle versieringen, kunstwerken en keramiek. Opvallend was dat vooral de prints die ze gebruikten ter versiering heel erg hun tijd vooruit waren.
Het was zo mooi, al die beschilderde muren en meubels. Mijn handen gingen jeuken, ik kreeg zin om mijn eigen huis ook helemaal vol te schilderen!
Daarna bezochten we de tuin, daar mag je zo lang blijven als je wilt en zoveel foto’s maken als je wilt (wat ik dan ook deed!). Ook de tuin was mooi, hij was kleiner dan ik dacht maar wel prachtig ingericht. Ook daar kwam je kunst tegen, in de vorm van mozaïek en beelden.
Het bezoek aan Charleston heeft me ontroerd.
Nog geen reacties.